We spelen ontzettend veel spelletjes met z’n allen. Het is ons intuïtief duidelijk wat spelen inhoudt en wanneer je wel of niet aan het spelen bent maar het geven van een duidelijke definitie van spelen is vaak vrij lastig. Wat is spelen en hoe verhoudt het zich tot de rest van ons leven en onze realiteit?
Gelukkig hebben Huizinga (1938) en Caillios (1957) uitgebreid nagedacht over een geschikte definitie. Zij zien spel als een activiteit die
vrij is,
gescheiden van de rest van ons leven,
onzeker,
niet-productief,
geregeld
en volledige fantasie.
We kunnen dus nooit gedwongen worden om te spelen; als wij niet vrijwillig een spel instappen is het speel-element weg en wordt de ervaring een werktaak. De scheiding tussen het spelen en het normale leven is vaak fysiek; het bord van een bordspel geeft heel duidelijk de scheiding aan tussen waar het spel bestaat, en het spelen dus kan plaatsvinden, en waar het spelen ophoudt. Een spel heeft vaak ook een scheiding in tijd, er is een start en een stop, alleen in de tussenliggende tijd kan gespeeld worden en daarvoor of daarna is alles weer ernst.
Een zekere mate van onzekerheid is ook belangrijk; er moet ergens spanning zijn. Als enige handeling binnen een spel een zekere uitkomst zou hebben dan wordt de activiteit een stappenplan in plaats van een spelletje. Doe A en krijg B. Dat je niet een reëel resultaat verkrijgt is ook belangrijk “Het gaat om het spel en niet om de knikkers”. Uiteraard behaal je een score, een overwinning of zelfs een zak met knikkers maar die zijn alleen maar van belang binnen de spelwereld, daarbuiten heeft het speelresultaat weinig betekenis.
Een ander belangrijk onderdeel van spelen is de interactie met zichzelf of met anderen. “Playing is always communication” (Ohler, 2008) op intra- of inter-persoonlijk niveau.
Al deze criteria moeten worden beheerst in een structuur.
Een spel is een specifieke structuur die het spelen omvat.