Toen Julius Ceasar zei: “Geef het volk brood en spelen” bedoelde hij iets wat wij nu zouden classificeren als sport.
Een sport is een vorm van spel. Ondertussen nemen wij sport zo serieus dat als een andere vorm van spelen (gaming) de sportarena binnenloopt en vraagt om erkenning men zich gaat zitten afvragen of spelen wel sport is…
Wikipedia geeft ons een werkbare definitie van sport: een set regels, waar competitie binnen afspeelt, ter vermaak van de deelnemers en/of toeschouwers, een fysieke of mentale activiteit waarvan winnen het primaire doel is. Dit leggen we dan naast de kenmerken van spelen van Caillois (1957): een ‘veld’ binnen de maatschappij en toch erbuiten, die geen waarde heeft buiten zichzelf, waar kans altijd invloed heeft, bestaande uit een complexe structuur die de fantasie van het spel regeert en waar men vrijwillig in is gestapt.
In beide definities zien we regels. Een benodigde structuur om de eigenlijke onzin bij elkaar te houden. Is sport een eigen domein; binnen onze maatschappij en toch erbuiten? Als we kijken naar het afwijkende leven van atleten, de afbakening van de gemiddelde sportvereniging en het sociale belang van sport in onze samenleving dan is sport wel degelijk een eigen domein. Geen waarde buiten zichzelf laat zich lastiger op sport plaatsen. Er is geen echt effect van welke sport dan ook maar omdat wij er als samenleving waarde aan hechten ontvangt een sporter sociale en monetaire waarde voor zijn sportuitoefening, en eventueel een verblijfsvergunning.
Het toeval moet blijven bestaan, kans moet een kans hebben om sport een spelletje te houden. Veel sporten lijken weinig meer met toeval te maken te hebben maar volledig te werken op vaardigheden. Lijken, want alle hoogtetrainingen en klapschaatsen ten spijt blijft er een vrij hoog gehalte toeval aanwezig in elke competitie. Op z’n Cruijffiaans beter bekend als “De bal is rond”. Menselijke vaardigheden worden tot in den treure getraind om schijnbare vat op dit toeval te krijgen. De rest van ons kijkt vanaf een zijlijn toe hoe de sporter als een god structureert wat wij niet kunnen vatten. Eindelijk iemand die het onverklaarbare fysieke tot in de puntjes beheerst; sport als religieuze ervaring. Maar zonder bemoeienis van het toeval zou er geen spanning zijn. Wanneer de uitkomst al vaststaat, of te berekenen is, voordat de wedstrijd begint dan is er verder niet veel aan. De schijnbare afwezigheid van toeval zorgt voor de aanbidding van de atleet, de daadwerkelijke aanwezigheid van toeval zorgt voor volle tribunes.
Het laatste spelcriterium is vrijwilligheid. Alhoewel we vaak vinden dat we ‘moeten’ sporten voor onze gezondheid en fysieke uitdrukkingsvorm is er nergens een verplichting. Voor een atleet ligt dit misschien anders maar dan spreken we niet meer zozeer van sport of spel, als wel van werk.
Wanneer we wederom met z’n allen de perikelen op en rondom het voetbal-, hockeyveld of de schaatsbaan ontzettend serieus zitten te nemen is het tijd om een klein momentje te nemen en je te realiseren: Sport is een spelletje.
Caillois, R. (1957) Le jeux et le Hommes [Man at -play] (M. Barash, Trans.) University of Illinois press.